De minister van SZW heeft het minimumuurloon per 1 januari 2025 vastgesteld op € 14,06. Het referentiemaandloon, dat wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoogte van diverse uitkeringen, bedraagt per 1 januari 2025 bruto € 2.191,80.

Voor het minimum(jeugd)loon gelden de volgende bedragen:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0%

 € 14,06

 20 jaar

 80,0%

 € 11,25

 19 jaar

 60,0%

 € 8,44

 18 jaar

 50,0%

 € 7,03

 17 jaar

 39,5%

 € 5,55

 16 jaar

 34,5%

 € 4,85

 15 jaar

 30,0%

 € 4,22

Voor jongeren, die werken in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden afwijkende bedragen voor bepaalde leeftijden, zie onderstaande tabel.

Leeftijd

Staffeling

Per uur

 20 jaar

 61,5%

 € 8,65

 19 jaar

 52,5%

 € 7,38

 18 jaar

 45,5%

 € 6,40

De staatssecretaris van SZW heeft het wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek ingediend. Het wetsvoorstel houdt in een wijziging van de Participatiewet en is bedoeld om alleenverdienershuishoudens met een laag inkomen, die door een ongunstige samenloop van regelingen minder toeslagen ontvangen dan een vergelijkbaar huishouden met alleen een bijstandsuitkering, financieel tegemoet te komen.

Alleenverdieners, die aan de voorwaarden voldoen, ontvangen een vast bedrag per jaar. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van statistieken met betrekking tot de hoogte van de gemiste toeslagen. Het bedrag aan tegemoetkoming dat over een jaar wordt verstrekt, wordt voorafgaand aan het betreffende jaar vastgesteld. De tegemoetkoming kan ambtshalve worden toegekend. Het college van burgemeesters en wethouders ontvangt van de Belastingdienst een lijst met alleenverdieners, die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Omdat het niet mogelijk is een volledige actuele lijst samen te stellen van rechthebbende huishoudens, kunnen huishoudens zelf een aanvraag indienen voor de vaste tegemoetkoming.

In aanmerking voor de tegemoetkoming komen mensen, die: 
a) een loongerelateerde uitkering of Wajong-uitkering ontvangen; 
b) samen met hun partner minder toeslagen ontvangen, dan ze zouden kunnen ontvangen als zij geen andere inkomsten zouden hebben dan de bijstandsuitkering; en 
c) in totaal minder netto-inkomen en toeslagen ontvangen dan inwoners die geen andere inkomsten ontvangen dan de bijstandsuitkering en de toeslagen die bij hun situatie passen.

De regeling geldt voor de jaren 2025, 2026 en 2027. Naar verwachting wordt ingaande 2028 een gerichte uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner geherintroduceerd.

De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is.

De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer.

Het UWV heeft het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2025 vastgesteld. In 2025 geldt voor alle bedrijfstakken een gelijk gemiddeld percentage voor de gedifferentieerde premie Whk. Gemiddelde percentage voor de component WGA bedraagt 0,83. Voor de component ZW bedraagt het gemiddelde percentage 0,5.

De gedifferentieerde premie Whk omvat twee premiecomponenten. Het betreft de WGA-premie voor alle dienstbetrekkingen en de ZW-premie voor flexibele dienstbetrekkingen. De wijze, waarop de premie wordt vastgesteld, is afhankelijk van de grootteklasse (klein, middelgroot of groot) van de werkgever. Het gemiddelde premieplichtig loon is vastgesteld op € 39.600. De grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever ligt bij een premieplichtig loon van € 990.000. De grens tussen een middelgrote en een grote werkgever ligt bij € 3.960.000.

De bijlage bij het besluit bevat een overzicht van de sectorale premiepercentages voor WGA en ZW.

In het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen zijn regels gesteld over de wijze waarop het gemiddelde percentage voor elke premiecomponent wordt vastgesteld, de berekening van opslagen of kortingen op WGA- of ZW-lasten en het minimum en maximum voor elk premiecomponent. 

Het besluit treedt in werking op 1 januari 2025.

Een WW- en een WIA-uitkering worden berekend op basis van het dagloon. Dat is het loon, dat in het refertejaar is verdiend, gedeeld door het aantal dagloondagen in het refertejaar. Bij de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering worden ook de dagloondagen in tijdvakken, waarin de betrokkene geen inkomen heeft gehad, meegeteld. Bij een WW-uitkering is dat anders. Daar worden de dagloondagen, die liggen in loonloze tijdvakken, niet meegeteld. Dit is geregeld in het Dagloonbesluit.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de keuze van de besluitgever in het Dagloonbesluit leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling, dat alleen is terug te voeren op arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft het UWV opgedragen om een nieuwe vaststelling van het dagloon te maken voor de WIA op dezelfde wijze als dat voor de WW wordt gedaan.

In de Wet WIA is bepaald dat het UWV achteraf beoordeelt of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Als zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. Het UWV dient aannemelijk te maken dat een werkgever niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden is gebeurd. Het UWV heeft voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Verder hanteert het UWV de Werkwijzer Poortwachter als vaste gedragslijn voor zijn arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen.

In een procedure over een opgelegde loonsanctie voert de werkgever aan dat de arbeidsongeschikte werkneemster ten onrechte niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien op een spreekuur. Volgens de rechtbank was dat niet nodig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de bedrijfsarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende inzicht heeft verkregen in de aard en ernst van de problematiek van de werkneemster. Daardoor heeft hij de werkneemster niet adequaat kunnen begeleiden gedurende de Ziektewetperiode. De bedrijfsarts heeft in de periodieke evaluatie zelf aangegeven dat informatie moest worden opgevraagd, maar heeft dat niet gedaan. Daardoor is onduidelijk gebleven wat er precies speelde en was het onmogelijk om de werkneemster goed te re-integreren. Het handelen van de bedrijfsarts wordt toegerekend aan de werkgever. Gelet op de tekortkomingen in het handelen van de bedrijfsarts ziet de rechtbank niet in wat de toegevoegde waarde zou zijn geweest van een onderzoek van de werkneemster door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De loonsanctie is terecht opgelegd.

De minister van SZW heeft een wetsvoorstel voor een verplichte basisverzekering voor arbeidsongeschiktheid van zelfstandigen ter consultatie gepubliceerd. Verplichte verzekering is mogelijk via publieke verzekering of via een private verzekering. Een private verzekering dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Het wetsvoorstel zorgt er voor dat zelfstandigen ook inkomen hebben als zij arbeidsongeschikt raken. De verplichte verzekering geldt uitsluitend voor ondernemers voor de inkomstenbelasting. Meewerkende partners, resultaatgenieters en dga’s vallen niet onder de verzekeringsplicht.

Het wetsvoorstel bevat een van de Wet WIA afwijkend arbeidsongeschiktheidscriterium. Omdat de verzekering aansluit bij het wettelijk minimumloon, is bepalend voor het recht op uitkering het antwoord op de vraag of de zelfstandige in staat is om met werk het wettelijk minimumloon te verdienen. Als dat het geval is, heeft de zelfstandige geen recht op uitkering. Er geldt een wachttijd van één jaar.

De uitkering bedraagt 70% van de uitkeringsgrondslag, maar niet meer dan het wettelijke minimumloon. De uitkeringsgrondslag is de belastbare winst uit onderneming, vermeerderd wordt met de ondernemersaftrek en de mkb-winstvrijstelling. De premiegrondslag is gelijk aan de uitkeringsgrondslag. Het UWV stelt jaarlijks het premiepercentage vast. Dit gebeurt voor de start van het kalenderjaar. De premie wordt zo vastgesteld dat deze, samen met de stabiliteitsbijdrage, structureel dekkend is voor de publieke uitkeringslasten, de re-integratiekosten en de uitvoeringskosten. Naar schatting komt de premie uit op ongeveer 6,5%. De maximale premie bedraagt dan, uitgaande van de huidige hoogte van het minimumloon, ongeveer € 195 per maand.

De consultatie sluit op 23 juli.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan alleen tussentijds worden opgezegd als dat recht schriftelijk is overeengekomen en voor beide partijen geldt. Een werknemer heeft geen recht op WW als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds met wederzijds goedvinden is geëindigd, hoewel de mogelijkheid daartoe niet schriftelijk is overeengekomen.

Volgens de Centrale Raad van Beroep is het niet nodig dat het opzegbeding in de arbeidsovereenkomst zelf is opgenomen. Het opnemen van het opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst ter tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst volstaat. Het Burgerlijk Wetboek stelt naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep geen andere eis aan een tussentijds opzegbeding dan dat het schriftelijk tussen partijen is overeengekomen. Over het moment waarop het opzegbeding moet zijn overeengekomen is in de wet niets bepaald. Ook schrijft de wet niet voor dat een tussentijds opzegbeding alleen in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst zelf of in een addendum daarbij kan worden opgenomen.

Het UWV heeft ten onrechte geweigerd een WW-uitkering toe te kennen aan een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds is opgezegd. De arbeidsovereenkomst omvatte geen opzegbeding. Door het beding op te nemen in de vaststellingsovereenkomst is voldaan aan het door het BW gestelde vereiste.

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel met een extra verhoging van het wettelijke minimumloon per 1 juli 2024 verworpen. De reguliere halfjaarlijkse indexering van het minimumloon gaat wel door. Per 1 juli stijgt het minimumuurloon met 3,09% tot € 13,68 bruto voor werknemers van 21 jaar en ouder. De bedragen van het minimumloon voor jongeren zijn hiervan afgeleid.

 Leeftijd

 Staffeling

 Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0%

 € 13,68

 20 jaar

 80,0%

 € 10,94

 19 jaar

 60,0%

 € 8,21

 18 jaar

 50,0%

 € 6,84

 17 jaar

 39,5%

 € 5,40

 16 jaar

 34,5%

 € 4,72

 15 jaar

 30,0%

 € 4,10

De indexering heeft gevolgen voor uitkeringen uit sociale verzekeringen, zoals de bijstand en de AOW.

 

De ministers van SZW en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben een eerste mededeling gepubliceerd met per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving. Een tweede verzamelmededeling is aangekondigd en volgt binnenkort. Niet alle bedragen kunnen door middel van een mededeling worden geïndexeerd. Daarom volgt binnenkort een ministeriële regeling, waarin enkele bedragen en percentages worden vastgesteld.

Belangrijke bedragen in deze mededeling zijn de bruto nabestaandenuitkering van de Algemene nabestaandenwet. Deze bedraagt € 1.493,51 per maand. Het bruto ouderdomspensioen van de Algemene Ouderdomswet bedraagt € 1.536,03 voor een alleenstaande en € 1.042,10 voor gehuwden en samenwonenden.

Uitgangspunt voor bovengenoemde bedragen is een wettelijk minimumloon, dat met ingang van 1 januari 2024 is vastgesteld op € 2.069,40 bruto per maand.