De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer een reactie gegeven op een arrest van de Hoge Raad over de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Volgens dit arrest is de bedoeling van partijen niet van belang bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De procedure had betrekking op een uitkeringsgerechtigde, die met behoud van een uitkering op basis van een participatietraject onbezoldigd had gewerkt. De uitkeringsgerechtigde stelde hetzelfde werk als betaalde medewerkers te hebben verricht en vorderde de betaling van loon. Volgens de Hoge Raad is beslissend of de onderling overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Als dat het geval is, is per definitie sprake van een arbeidsovereenkomst. Bij de beantwoording van de vraag welke rechten en plichten partijen onderling zijn overeengekomen kan de bedoeling van partijen wel een rol spelen.

Volgens de minister is de webmodule ter beoordeling van arbeidsrelaties in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Sinds medio 2015 beoordeelt de Belastingdienst modelovereenkomsten met betrekking tot de vraag of gewerkt wordt buiten dienstbetrekking. Zowel de teksten van de modelovereenkomsten als het beoordelingskader zullen moeten worden aangepast naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad. De passages over de wens om te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht of de wens om geen dienstbetrekking aan te gaan zullen niet langer als gemarkeerde bepaling in de modelteksten worden opgenomen.

Een van de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is het gezagscriterium. De Commissie Regulering van Werk heeft aanbevelingen tot modernisering van het gezagscriterium gedaan. De Hoge Raad heeft daaraan in dit arrest geen aandacht geschonken. Volgens de minister is het aan een nieuw kabinet om de modernisering van het gezagscriterium desgewenst ter hand te nemen. De minister is van mening dat het gewenst is nader te onderzoeken of en op welke wijze een rechtsvermoeden van werknemerschap behulpzaam kan zijn om met name kwetsbare werkenden te ondersteunen. Keerzijde van een dergelijk rechtsvermoeden is dat zelfstandigen mogelijk in rechte hun status als zelfstandige moeten opeisen. De vraag is of dat Europeesrechtelijk houdbaar is.